Vooruitblik naar de hervorming van de richtlijn stedelijk afvalwater

Door Wim Van Gils, Adviseur Waterbeleid bij Minaraad

In 2021 zal de Europese richtlijn stedelijk afvalwater herzien worden. Dat is nodig, want de richtlijn is ondertussen 30 jaar oud, en in die dertig jaar is er één en ander veranderd. Op 30 maart 2020 organiseerden de Minaraad en VLEVA een event waarin vooruit werd gekeken naar deze herziening.

Mevr. Nele-Frederike Rosenstock (Europese Commissie) beet de spits af. De EC liet een evaluatie van de richtlijn opmaken waarin een reeks verbeterpunten zijn geïdentificeerd: meer inspanningen zijn nodig om de vervuiling uit kleinere agglomeraties, overstorten en individuele woningen terug te dringen. Vanuit technologisch perspectief is meer mogelijk om nutriënten te verwijderen – een aantal lidstaten doet dit reeds. De waterzuivering gebruikt 1% van het totale energiegebruik in de EU, terwijl de sector een netto producent zou kunnen zijn. Een betere opvolging van de behandeling van slib is belangrijk. De bepalingen over monitoring, rapportering en publieke informatie zijn aan actualisatie toe. Tenslotte dient de coherentie met andere richtlijnen, zoals de Kaderrichtlijn Water, de slibrichtlijn en de richtlijn Industriële Emissies verzekerd te worden. Voor al deze punten liggen beleidsmaatregelen voor, die tijdens dit proces zullen worden onderzocht.

Na een terugblik op de realisaties in Vlaanderen door Steven Van den Broeck (VMM) kregen drie experts de vragen voorgeschoteld: “Wat voor soort stedelijk watersysteem willen we in 2050?” en “Welke richtlijn hebben we daarvoor nodig?”.

Prof. Korneel Rabaey (UGent, CAPTURE) startte vanuit een technologische invalshoek en hield een pleidooi om veel sterker in te zetten op decentrale zuivering en waterproductie, om zo de nadelen van het huidige model van centrale waterzuivering en -productie te vermijden. Hij stelt voor om het concept van de ‘waterkilometer’ te implementeren om de nadelen van transport van water in rekening te brengen.

Marjolein Weemaes (Aquafin) kijkt naar de uitdagingen vanuit een systeem-oogpunt. Ze benadrukte dat oplossingen moeten bijdragen aan verschillende doelstellingen en mikken op lokale synergiën. De verouderende infrastructuur biedt een kans om de systemen te herdenken en nieuwe technologie en concepten te implementeren. Er is vooral nood aan een flexibel kader dat mogelijkheden biedt voor innovatie.

Ook Stijn Van Herck (stad Leuven) vertrekt van een (stedelijke) systeemvisie, waarbij evoluties inzake mobiliteit, planning, biodiversiteit, materialenbeleid en waterbeleid geïntegreerd worden. Vanuit de praktijk wees hij op het spanningsveld tussen de horizon van 2050 en de verwachte levensduur van het stelsel (75 jaar). Hij riep op om de uitvoerders te ondersteunen door de financiering te verzekeren, de procedures te vereenvoudigen, de digitalisering te ondersteunen en de kennis bij de uitvoerders over bv. ‘nature-based solutions’ te verhogen.

Voor het paneldebat sloot ook Bernard De Potter (voorzitter CIW) aan. Hij wees op een aantal lopende initiatieven binnen de CIW en benadrukte dat de herziening van de richtlijn stedelijk afvalwater gezien moet worden binnen het integrale waterbeleid, en dat de relatie met de Kaderrichtlijn Water dus erg belangrijk is.

Tom De Vits (adviseur bij Minister voor omgeving Zuhal Demir) blikte in zijn slotwoord terug op het succesvolle werk van de afgelopen 30 jaar en blikte vooruit op de uitdagingen voor de toekomst. Specifiek wees hij op de noodzaak om de waterkringloop te sluiten en op de kansen voor materialenbeleid, klimaatmitigatie en -adaptatie.

Grote éénstemmigheid over uitdagingen

In deze sessie bleek grote éénstemmigheid over de uitdagingen voor de toekomst én over de grote lijnen over hoe ze best aangepakt worden: een geïntegreerde aanpak van verschillende uitdagingen is een must, er moet meer aandacht zijn voor de lokale context, de investeringen moeten meer ‘adaptatief’ zijn. De verschillende verbeterpunten die de EC naar voor schuift, worden door iedereen onderschreven. De belangrijkste conclusie over de regelgeving (en dus de richtlijn) is dat deze voldoende flexibel moet zijn om goed te kunnen inspelen op nieuwe kansen en snel veranderende omstandigheden.

Het evenwicht tussen centraal en decentraal: een lastige oefening. Toch bleek er één moeilijk op te lossen punt: hoe kunnen we het samengaan vormgeven van de ‘oude’, centrale infrastructuur en toch maximaal de vruchten plukken van de mogelijkheden die nieuwe, meer decentrale technologieën en concepten ons bieden? De bestaande methodieken, (investerings)plannen, rollen van organisaties en businessmodellen werden in het debat in vraag gesteld. De mogelijkheden van de technologie worden algemeen erkend en verwelkomd, maar niet iedereen is ervan overtuigd dat de sector hierdoor voor een grote transitie staat. De grondige afweging tussen de voor- en nadelen van de verschillende aanpakken moet dan ook nog beginnen. Er is werk aan het bepalen van de water- en koolstofvoetafdruk van de infrastructuur – in het bijzonder de leidingen. De afwegingen tussen energie, nutriëntenverwijdering, water(her)gebruik, van de verschillende mogelijkheden, … dienen nog gemaakt te worden. Fundamenteler is er het debat over de gewenste toekomstige vorm van de waterketen: welk businessmodel (‘water as a product’ of ‘water as a service’), welke rollen en welke investeringsplannen? Die vragen lijken de agenda van de komende jaren te gaan bepalen.

Verslag, video en presentaties zijn beschikbaar via VLEVA.