Indien afwaterende oppervlakte groter of gelijk is aan 1.000 m², en de infiltratievoorziening dieper dan 50 centimeter is, dient de vergunningsaanvrager aan de hand van een grondwaterpeilmeting en minstens drie infiltratieproeven aan te tonen dat de wijze van aanleg verantwoord is.

Indien afwaterende oppervlakte kleiner is dan 1.000m², en men een infiltratievoorziening dieper dan 50 centimeter voorziet, zijn proeven niet verplicht maar dan tellen enkel het volume en de oppervlakte boven de 50 cm mee. Als je deze wel wil laten meetellen moet je aantonen dat de GHG lager ligt dan de bodem, of bij bovengrondse infiltratievoorziening dat de ledigingstijd van de voorziening minder of gelijk dan 6 dagen bedraagt. Dit zal dan gemotiveerd moeten worden bij de vergunningsaanvraag.

Grondwaterpeilmeting

Om een juiste gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te kunnen bepalen moeten de grondwaterpeilmetingen maandelijks plaatsvinden tussen de maanden november en april. Als inschatting voor de GHG neem je dan de hoogste waarde van deze maandelijkse grondwaterpeilmetingen. Meer info over het bepalen van de GHG vind je in de Code goede praktijk riolering deel 3.

Infiltratieproeven

Er zijn heel wat proeven op de markt beschikbaar. Alle technische achtergrondinfo horende bij de infiltratieproeven is terug te vinden op www.vmm.be/infiltratieproeven. Op deze website zijn eveneens de gedetailleerde werkvoorschriften terug te vinden die moeten gerespecteerd worden bij het uitvoeren van de beschreven infiltratieproeven evenals de relevante invulfiches voor het berekenen van de resultaten.

Het is van belang om voorafgaand aan de keuze van de infiltratieproeven een degelijk onderzoek uit te voeren naar het type bodem en de grondwatertafel in het gebied. Enkel op die manier kunnen infiltratieproeven gericht en zo zinvol mogelijk worden uitgevoerd. Door het uitvoeren van profielboringen kan een goed zicht bekomen worden op de bodemsamenstelling in het gebied. Op die manier kunnen indien relevant de infiltratievoorzieningen gesitueerd worden ter hoogte van de beter doorlatende bodemlagen (bijvoorbeeld zandgrond). Daarnaast zal informatie over de grondwatertafel (zie hoger) eveneens relevant zijn, niet enkel voor het ontwerp van de infiltratievoorziening, maar ook omdat het uitvoeren van infiltratieproeven onder de grondwatertafel weinig zinvol is. Op basis van deze informatie kan het type infiltratieproef gekozen worden evenals de diepte waarop de infiltratieproef moet worden uitgevoerd.

De diepte waarop de infiltratieproef wordt uitgevoerd, is afhankelijk van de diepte waarop de infiltratievoorziening zal worden voorzien. Beiden dienen op elkaar te worden afgestemd.

Vooreerst dient de bodem verzadigd te worden met water vooraleer de effectieve meting kan starten. Veelal worden metingen herhaald tot een stabiele waarde wordt bereikt. Men neemt dan aan dat deze waarde de verzadigde waarde is. Betrouwbare metingen zijn enkel mogelijk nadat een stabiele infiltratiecapaciteit werd verkregen, de verzadigings- of saturatieconstantie (Ksat).

Bij de proeven wordt de infiltratiecapaciteit gemeten door ofwel het waterpeil constant te houden (constant head) ofwel te meten hoe snel het water daalt in het boorgat (falling head).

Uit de infiltratiestudie van VMM bleek dat per site de variabiliteit sterk kan verschillen. Daarom moeten zeker meerdere herhalingen uitgevoerd worden. Per proefkader dat onderzocht wordt (+/- 20 m²) dienen minimaal drie en bij voorkeur vier infiltratieproeven uitgevoerd te worden op verschillende plaatsen en op dezelfde diepte. In het geval van lijninfrastructuur kan op basis van terreinkennis de heterogeniteit van de zone worden bepaald en kan er gericht nagegaan worden waar metingen aangewezen zijn. De gemiddelde waarde bekomen uit deze proeven is de infiltratiecapaciteit waarmee verder gewerkt kan worden. In geval van relevante uitschieters bij de gemeten waarden, dient de oorzaak van de afwijkende waarden te worden onderzocht. Wanneer de afwijking niet kan verklaard worden, wordt de waarde niet verder meegenomen en dient een bijkomende infiltratieproef uitgevoerd te worden.

Richtinggevend kunnen volgende aantallen gehanteerd worden in functie van de omvang van het project (bron: provinciaal beleidskader wateradvies Antwerpen):

Tracé (m)# proeflocaties infiltratieproeven# proeflocaties grondwaterpeilmetingen
< 10021
100 – 40032
400 – 60042
600 – 80053
800 – 100063
≥ 10006 + 1 per begonnen 500 lm boven de 1000 m3 + 1 per begonnen 500 lm boven de 1000 m
≥ 5000Overleg waterloopbeheerder aangewezen