Milieuvriendelijke beproeving dichtheid riolering kan meer dan 900.000m³ aan opgepompt grondwater besparen

Bij de aanleg van rioleringen is het bij de meeste projecten noodzakelijk om de grondwatertafel over de lengte van de te graven rioleringssleuf tijdelijk te verlagen om de buizen in een droge sleuf te kunnen aanleggen. Het opgepompte grondwater wordt hierbij in de meeste gevallen rechtstreeks of via een RWA-riolering naar een nabij gelegen gracht afgevoerd.

De tijdelijke verlaging van de grondwatertafel bij de aanleg van een riolering kan ook tot nadelige ecologische effecten in de omgeving van rioleringswerken leiden, zeker in periodes van langdurige droogte en hitte. Door langdurige grondwaterverlaging kunnen zettingen ontstaan die tot ernstige schade kunnen leiden aan gebouwen en andere constructies. De kosten hiervan kunnen behoorlijk oplopen. Dit vraagt bijkomende maatregelen waardoor de werken ernstige vertraging kunnen oplopen, met onvoorziene economische kosten als gevolg.  Het beproeven van de dichtheid van een aangelegde riolering kan afhankelijk van de beproevingswijze een impact hebben op de grondwatertafel en ook meer of minder milieubelastend zijn.

De beproeving van de dichtheid van een leidingvak op de werf kan volgens het Standaardbestek 250 zowel met water als met lucht gebeuren. Hoewel deze dichtheidsproef met water vanwege zijn eenvoud van uitvoering op heden nog het meest wordt toegepast (er moet geen derde partij betrokken worden), is deze proefmethode vanuit milieuoogpunt minder goed te noemen.

Na beproeving van elk leidingvak wordt het water in het proefvak telkens afgelaten en stroomt het weg via de stroomafwaartse infrastructuur. Dit gaat over een enorme hoeveelheid zuiver water welke jaarlijks wegvloeit bij de vele rioleringsprojecten. Het OCW heeft een inschatting gemaakt dat het waterverbruik voor de uitvoering van dichtheidstesten met water bij de gravitaire rioleringen in Vlaanderen bijna 40.000m³ per jaar bedraagt.

Bijkomend vormt dit wegstromende water een extra hydraulische belasting bij de werking van pompstations en RWZI’s. Bij een beproeving met verlaagde grondwaterstand dient de bemaling ook na aanleg van de riolering en aanvulling van de sleuf in dienst te blijven, waarbij er meer grondwater wordt opgepompt. Dat is nadelig voor de grondwatervoorraad en brengt een groter energieverbruik met zich mee. De waterproef is uit te voeren in aanwezigheid van een werftoezichter of leidende ingenieur en wordt meestal uitgevoerd bij een verlaagde grondwaterstand.

Beproeving met lucht

Deze dichtheidsproef moet worden uitgevoerd bij een verlaagde grondwaterstand. Hiertoe moet de bemaling over de lengte van de te beproeven leidingvakken na de aanleg van de riolering in dienst blijven en worden 900.000 m³ aan grondwater opgepompt om het grondwaterpeil onder de funderingsaanzet van de leiding te houden. Dit is vanuit milieuzorg ongunstig voor het leefmilieu.

Om te voorkomen dat er bij het beproeven met lucht het grondwater nog moet verlaagd worden, is recent door het OCW, op basis van proeven, een berekeningstool ontwikkeld voor de berekening van de impact van de grondwaterstand bij de beproeving van een leidingvak en toegangsputten onder luchtdruk. Deze laatste ontwikkelingen zijn belangrijk om de beproeving van de dichtheid van leidingvakken en toegangsputten met lucht zonder grondwaterverlaging te kunnen toepassen waardoor nog een 900.000 m³ grondwater niet meer onnodig opgepompt moeten worden.

Door het invoeren en toepassen van deze milieuvriendelijke proefmethoden en gebruik van deze berekeningstool kan dus bijna 950.000 m³ water bespaard worden.