400.000 Vlaamse woningen zijn nog niet aangesloten op het rioleringsnet. De saneringsplicht onder de loep genomen.
Uit een reportage van ‘Pano’ op 4 november 2020 bleek dat de waterkwaliteit in Vlaanderen te wensen overlaat. Dit is een rechtstreeks gevolg van het feit dat niet minder dan 400.000 Vlaamse woningen (nog) niet zijn aangesloten op het rioleringsnet. Wie draagt hiervoor de verantwoordelijkheid, en bijgevolg het aansprakelijkheidsrisico?
De Europese Kaderrichtlijn Water streeft naar een goede toestand van de watersystemen, hetgeen uiterlijk in 2027 moet zijn verwezenlijkt. Deze ‘goede toestand’ moet worden begrepen als een garantie op een goede ecologische en chemische toestand van de oppervlaktewateren, en een goede kwantitatieve en chemische toestand van het grondwater. Een van de noodzakelijke voorwaarden om dit te bewerkstelligen is dat huishoudelijk afvalwater wordt ingezameld en gezuiverd.
De Europese Kaderrichtlijn Water bepaalt echter zelf niet welk bestuursniveau van een lidstaat welke verantwoordelijkheid draagt. Daarvoor moet worden gekeken naar de Vlaamse wetgeving.
In Vlaanderen voert het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 10 maart 2006 houdende de vaststelling van de regels voor de scheiding tussen de gemeentelijke en bovengemeentelijke saneringsverplichting en de vaststelling van de zoneringsplannen’ een duale saneringsverplichting in. Zo staat het Vlaamse Gewest in voor de uitbouw en beheer van bovengemeentelijke zuiveringsinfrastructuur (denk aan collectoren en RWZI’s), terwijl de gemeente instaat voor de lokale inzameling van afvalwater in de openbare riolering en de behandeling in KWZI’s. De VMM wordt door artikel 10.2.3 DABM aangewezen om de uitbouw van het gemeentelijke rioleringsnet aan te sturen.
Waar er geen expliciete wettelijke bepaling voorhanden is die een actieve bouwplicht installeert in hoofde van de gemeente, overwegen onder meer de Code van goede praktijken voor rioleringssystemen en Omzendbrief LNE/2013/2 ‘De aanwending van de gemeentelijke saneringsbijdrage en de gemeentelijke saneringsvergoeding’ dat de gemeentelijke saneringsplicht conform de Richtlijn Stedelijk Afvalwater ook de uitbouw van gemeentelijke riolering zou omvatten.
Ook dient de gemeente in te staan voor het beheer van de riolering op grond van de verplichting om in te staan voor de reinheid en zindelijkheid op het gemeentelijk grondgebied van artikel 135, §2 Nieuwe Gemeentewet (Cass. 11 januari 2016, RW 2017-18, 1052). Ook hieruit kan mogelijks een verplichting tot aanleg van nieuwe riolering worden afgeleid. Dit vraagstuk werd in het verleden nog niet door de hoven en rechtbanken beslecht.
Zowel het Vlaamse Gewest als de gemeenten dreigen dan ook aansprakelijk te worden gesteld wegens miskenning van de op hen rustende verplichting om rioleringen aan te leggen, waarbij een gebrek aan voldoende aansluiting op het rioleringsnet van individuele woningen in eerste instantie aan de betrokken gemeente lijkt te kunnen worden aangewreven.
Dergelijke aansprakelijkheid kan zowel voortspruiten uit de algemene aansprakelijkheidsregels (artikelen 1382 en – in geval van gebrekkig beheer- 1384 BW), als uit de Europeesrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (‘Richtlijn Milieuschade’), voor zover schade aan (oppervlakte-)wateren wordt aangebracht.
Vlaamse Gemeenten hebben reeds zware inspanningen geleverd om te voorzien in opvang en behandeling van huishoudelijk afvalwater, en de verantwoordelijkheid voor het grote aantal woningen dat nog moet worden aangesloten op het rioleringsnet ligt zeker niet uitsluitend bij hen. Vaak bemoeilijkt de samenwerking met het andere actoren de opdracht van de gemeente.
Ook juridische obstakels, zoals het ontbreken van een wettelijke erfdienstbaarheid voor rioleringen, waardoor de aanleg van riolen vaak (dure) onteigeningen vereist, strooien zand in de raderen.
Gemeenten zijn bovendien grotendeels afhankelijk van subsidiëring door de VMM.
Om aansprakelijkheidsvorderingen en bijhorend juridisch getouwtrek tussen tal van actoren te vermijden, geniet het de aanbeveling om voor de eigen deur te keren, en erop toe te zien dat de eigen saneringsverplichtingen nageleefd wordt, in proactieve samenspraak met de overige participerende bestuursniveaus. Als gemeenten geconfronteerd worden met obstakels die het behalen de vooropgestelde doelen bemoeilijken en dan wel onmogelijk maken, kunnen deze best aan alle actoren kenbaar gemaakt.